Deze ochtend vond ik een link in mijn inbox naar een interview met één van mijn persoonlijke helden. Een mens heeft persoonlijke helden nodig, vind ik. Mijn eerste persoonlijke held – naast mijn ouders en mijn coole meter – voor zover ik mij herinner (en herinneringen veranderen doorheen de jaren, als een caleidoscoop waar je wat aan zit te frutselen omdat je toch niks anders te doen hebt) – was Boromir of Gondor, hij die sterft aan het begin van het derde boek, tweede volume van Tolkiens The Lord of the Rings. Ik was veertien toen ik hem ontmoette, op de vergeelde pagina’s van mijn vaders eerste-editie-Prismapocket. En hij leerde mij de meest waardevolle les die ik ooit geleerd heb: Je moet niet meer zijn dan je bent, je moet vooral goed jezelf zijn.
Deze ochtend dus, en de held van de dag: Noëmi, die me de link bezorgde om andere redenen dan datgene wat ik er uiteindelijk in vond die niet minder waard waren (integendeel), en Stephen Colbert.
Dit was de link:
Dit is Stephen Colbert, komiek en acteur en minor filosofie en katholiek en Tolkienist, presentator van wijlen The Colbert Report en de waanzinnig populaire The Late Show With Stephen Colbert. Vanaf minuut 33 praat hij over zijn geloof. Dit is wat hij zegt:
Het is een geschenk om te bestaan. En met bestaan komt lijden. Daar is geen ontsnappen aan. En ik veronderstel dat ik ofwel een katholiek ben, ofwel een boeddhist, want ik heb dat horen zeggen in beide tradities. Maar ik heb dat niet geleerd, dat ik het meest dankbaar was voor hetgeen waarvan ik niet wilde dat het gebeurd was, het is dat ik me dat gerealiseerd heb. En het is een vreemd schuldig gevoel. I wil niet dat het gebeurd is. Ik wil dat het niet gebeurd is. Maar als je dankbaar bent voor je leven, wat denk ik een positief ding is om te doen- Niet iedereen is dat, en ik ben dat niet altijd, maar het is het meest positieve om te doen, dan moet je dankbaar zijn voor alles. Je kan niet kiezen waar je dankbaar voor bent. En dan… Dus wat krijg je van verlies? Je krijgt een bewustzijn van het verlies van anderen, wat je toestaat om je te verbinden met die andere persoon. Wat je toestaat een ander mens te begrijpen en dieper lief te hebben, als het waar is dat alle mensen lijden. En dus heb ik geleden toen ik zo jong was zodat ik, wanneer ik ernstige relaties had met mijn vrienden of met mijn vrouw of met mijn kinderen, [ik] een beetje begrijp dat iedereen lijdt en hoe imperfect ook hun lijden kan erkennen en me met hen kan verbinden. En hen op een diepe manier liefhebben, die niet alleen aanvaardt dat we allemaal lijden maar [die] je ook dankbaar maakt voor het feit dat je geleden hebt zodat je dat kan weten van anderen. Het gaat over de volheid van je menselijkheid. Wat is het punt van hier zijn en mens zijn als je niet het meest mens kan zijn? Ik zeg niet de beste, want je kan een slecht mens zijn en het meest mens. I wil het meest mens zijn dat ik kan zijn. En dat gaat gepaard met het erkennen van en het dankbaar zijn voor de dingen waarvan ik wilde dat ze niet gebeurd waren. Want ze gaven mij een geschenk. … En in mijn traditie is dat het grootste geschenk van het offer van Christus: dat God het ook doet. Dat je werkelijk niet alleen bent.
Colbert en Cooper praten over dood van hun vaders op een heel jonge leeftijd, en de dood van twee van Colberts oudere broers op hetzelfde moment. Daar kan ik mij – godzijdank – niks bij voorstellen. En toch echoot dit citaat door mij alsof er iemand keihard met een stok op een gong geslagen heeft ergens in mijn hart.
(Melig, ik weet het, maar het is dat soort ochtend, en dat soort dag, en dat soort denken. Ik heb al lang opgegeven te doen alsof ik alleen maar cynisch en sarcastisch ben. Ik ben waanzinnig melig. Deal with it.)
Ik ken niets van dat soort lijden, maar ik ken iets van lijden. Niet heel veel, maar genoeg om te beseffen dat het veel is. En genoeg om diezelfde gedachte al eindeloos vaak gehad te hebben in de voorbije zeven jaar: hoe dankbaar ik ben, uitzinnig dankbaar en diep nederig, voor dat lijden, en voor alles wat het mogelijk gemaakt heeft.

Dat ben ik, links, in lelijke kanten kousen. Moeke Gerda in het midden, in een blouse die ze nu gelukkig nergens nog verkopen, en Girafman die er – zoals hij heel mijn leven deed tot ongeveer vijftien jaar geleden – ongeveer veertig uitziet. Vooraan rechts zie je De Zus, met haar vrolijkste glimlach, en in het midden één van mijn broertjes. Mijn andere broertje, Stijn, overleed op dezelfde dat dat hij geboren werd, dus hij staat op geen enkele foto.
Kleine Elke, in diezelfde caleidoscoop van herinneringen, was een bijzonder ongemakkelijk kind. Awkward, zegt de jeugd daar tegenwoordig tegen. Kleine Elke was niet zo heel goed met andere kindjes, had altijd het gevoel dat mensen haar alleen maar tolereerden omdat ze een beetje medelijden met haar hadden. dat gevoel is nooit helemaal weg gegaan. Maar Elke was dan ook heel dromerig en introvert en helemaal niet bezig met de dingen waar andere kindjes mee bezig waren, zoals spelen en Chiro en hippe kleren en Mariah Carey. Elke las.
Ik zeg las, ik bedoel: verslond letters. Als een Cookie Monster, maar met woorden. Elk woord dat ik zag moest gelezen en liefst begrepen worden. Ik heb het woordenboek gelezen, en de encyclopedie, en de broodzak, en bijsluiters, en alle boeken in onze boekenkast (ook die handvol die duidelijk niet voor kleine Elkes bedoeld waren). In het tweede middelbaar kreeg in onder mijn voeten omdat ik In de naam van de Roos zat te lezen in de klas en mijn leerkracht dacht dat ik dit deed om aandacht te trekken. Heel het vijfde middelbaar zat ik op de achterste rij tijdens de les boeken te lezen, wanneer ik daar mocht gaan zitten tenminste. Ik kreeg elke week een boekje – eerst de Babysitters Club, dan de pockets van Agatha Christie.
Ik heb zelfs, sinds mijn tienerjaren en mijn expeditie doorheen de pagina’s van de Encyclopedie, een favoriet woord: ademwortels. Ik ga er niet over uitwijden, over waarom het mijn favoriete woord is, maar ik kan er over uitwijden en dat zou moeten volstaan om te begrijpen dat ik niet gewoon las.
Het heeft lang geduurd, tot drie jaar geleden om precies te zijn, eer ik mijn lezen echt begreep. Ik dacht lang dat het wegvluchten was van een wereld die ik niet begreep en die – vooral – mij niet begreep, waar ik me niet veilig in voelde omdat ze veel te ingewikkeld en te druk en te veeleisend en vooral zo verdomd onduidelijk was. Het droeg bij tot mijn idee dat er iets mis was met mij, dat ik een geboren asociale loser was. Wie woont er nu liever in boeken dan in het echt? Tot mijn tweede psycholoog vroeg: Maar waar was je naar op zoek?
Ja, waar was ik naar op zoek?
De waarheid is dat ik geboren ben met een gek hoofd. Dat is genetisch: erfelijke belasting is through the roof in mijn stamboom. Het is verslaving van hier en zelfdoding van daar en grootvaders die niks durfden gaan vragen in de winkel. En dat is dan nog gezwegen over de specifieke waanzin van een enkele tante hier en daar. Er zitten draadjes fout in mijn hoofd. Ik ben niet gewoon een beetje introvert en een beetje verlegen.
Maar ik wist dat niet. Tot ik 32 was, had ik geen flauw idee van hoe slecht mijn hoofd eigenlijk in elkaar zat. Tot ik 32 was, dacht ik dat er iets mis was met mij. En dat klink maf, want dat is alsof er een verschil is tussen mijn hoofd en mij, maar er is een verschil tussen mijn hoofd en mij: Ik maak beslissingen, bewust. Ik kies ervoor om dingen te doen, of dingen niet te doen. En ik had geen flauw benul van hoe weinig keuzevrijheid ik eigenlijk had.
Mijn lijden is dus niet de diepe breuk van verlies die Colbert en Cooper omschrijven in het interview, en die zoveel van de mensen die ik graag zie of waar ik les aan geef wel moeten kennen. Het is een veel stiller en gemakkelijker lijden, denk ik, een soort zeurderige pijn. Het is het gevoel van eenzaam te zijn in de massa.
Tekstboek angststoornis, heet dat dan. Niks zo ontgoocheld als op je 35e ontdekken dat je geen unieke vlinder bent, maar bon: tekstboek. En een tekstboek angststoornis begint zich te ontwikkelen op het moment dat je vatbaar wordt voor puberdepressie, op je dertiende dus. Laat die dingen dan ook lekker hand in hand gaan. En onbehandelde hoogfunctionele depressie, het soort waarbij je lusteloos bent en je gedachten altijd lekker negatief maar die je niet verhinderen om gewoon te doen wat je moet doen zoals naar school gaan of examens afleggen of gaan werken, mondt gemakkelijk uit in chronische depressie. Die van mij heeft ook nog de spectaculaire suïcidale ideatie-optie. Helemaal gratis en voor niks erbij gekregen. Cadeautje van mijn hoofd.
Dat is mijn maf hoofd.

En dat is mijn maffe kop. Mijn gelukkige maffe kop, op de sportdag met Kris en onze kindjes van de meest vreselijke klas die ik tot dan toe al had gehad (maar die ik – natuurlijk – ook heel graag zag). We hadden ons verkleed allemaal, één van de weinige groepen die dat enthousiast wilde doen, en we waren hippies. Tadaa!
Niet veel later zat ik voor de eerste keer op de zetel van een psycholoog, omdat het niet meer ging. En ik had twee vragen: Help mij en Ik wil niet veranderen.
En hier is het ding wat in mij resoneert als een gong: ik ben gelukkig. Ik ben altijd, heel mijn leven lang, gelukkig geweest. Oh, ik ben nors en taciturn zoals de Engelsen zo mooi zeggen, en nog een heleboel andere eigenschappen die je niet meteen met geluk associeert, maar ik ben ook altijd gelukkig.
Vorige week, voor mijn rug het begaf, was ik aan mijn cursus voor het 4e jaar aan het werken. Eén van de dingen die ik moest geven was genade, en hoewel ik ondertussen alweer zestien jaar praktiserend katholiek ben en al even lang leerkracht godsdienst, worstel ik nog steeds met dat soort theologische termen. Wat is dat in hemelsnaam, genade? De onvoorwaardelijke, overvloedige liefde van God voor de mens, vrij geschonken. Blijkt, ik heb de definitie opgezocht in het woordenboek, want dat is wat ik doe: ik lees.
Maar daarnet, achter mijn computer, in Stephen Colberts veel mooiere woorden, besefte ik dat weet wat genade is omdat ik het leef: dit is Gods onvoorwaardelijke, overvloedige liefde die mij vrij geschonken is. Dit leven, dit waanzinnig gelukkige, gezegende leven.

Ik ben nog steeds een beetje gek. Dat zal nooit veranderen. Mijn maffe hoofd heeft een beter plekje gekregen in mijn leven, en we hebben een soort wapenstilstand afgesloten, mijn hoofd en ik. En voorlopig werkt dat heel goed voor ons. Maar de zachte achtergrondruis van wantrouwen en alleen-zijn-in-de-massa en wegvluchten en angst is er nog steeds. Dat is mijn kleine lijden: dat kleine beetje waanzin dat met mij opstaat en met mij gaat slapen en soms zelfs een beetje mijn dromen verpest.
En man, ben ik daar dankbaar voor? Zo dankbaar!
Dit is waarom mijn waanzin een geschenk is, de manier waarop ik Gods genade leef.
(En ja, ja, ik besef dat het best mogelijk is dat goden niet bestaan en dit alleen een constructie van mijzelf en een paar miljard anderen is om betekenis te geven aan het leven, maar maakt dat echt een wezenlijk verschil? Blijft het niet iets om dankbaar voor te zijn: niet mijn verdienste, maar mijn geluk? Ik vind van wel.)
Als ik een normaal hoofd had, dan had ik nooit zoveel gelezen. Woorden waren mijn manier om vrienden te maken, om werelden te verkennen, om avontuurlijk en dapper te zijn, om vat te krijgen op die ingewikkelde boel rond mij. En omdat ik zoveel gelezen heb, heel mijn leven lang, is het één van mijn grootste talenten: ik ben goed in lezen. Ik ben goed met woorden.
Als ik niet zoveel had gelezen, had ik nooit zoveel geweten, en weinig dingen maken mij zo ongelofelijk blij als iets nieuws ontdekken dat de puzzel in mijn hoofd openbreekt en simpelweg niet past. Zoals het beerdiertje! En kwantumfysica, dat ik niet snap maar waar ik Dimitri graag over haar praten.
Als ik niet zoveel onnozele dingen wist, zou ik een heel ander soort leerkracht zijn. En ik geef graag les zoals ik nu les geef: met een antwoord op elke vraag, hoe stom ze ook lijkt, en desnoods een beetje onderzoek naar een antwoord in de volgende les. Ik geloof graag – stiekem – dat ik een beetje van mijn liefde voor kennis kan overbrengen op mijn leerlingen door gewoon hardnekkig enthousiast te zijn over feitjes en weetjes en beestjes en wat-dan-ook. Alles is interessant.
Als ik niet zoveel had gelezen, dan zou ik nooit Tolkien ontdekt hebben, en Boromir. Dan had ik nooit de rust gevonden in mijn imperfectie die ik had. Misschien was ik dan sneller hulp gaan zoeken, wellicht, maar ik zou nooit zo gelukkig geweest zijn. En ik koester mijn capaciteit voor eenkennig geluk, ook al vond de tweede psycholoog dat geen constructieve eigenschap. De eerste vond het aandoenlijk.
Als ik niet zoveel had gelezen, dan zou ik nooit filosofie gaan studeren zijn. (Ik wilde eigenlijk Germaanse doen, maar ik was bang dat ik geen vrienden zou maken in zo’n grote groep met zoveel opties voor mensen om andere, betere vrienden te maken dan ik, dus ik koos filosofie want dat was een kleinere richting maar ook iets met boeken.) En laat dat nu de perfecte wetenschap zijn voor mijn hoofd: vragen stellen, peuteren, prutsen, en herbeginnen. Heerlijk.
En als ik geen filosofie had gedaan, dan had ik nooit mijn vriendjes ontdekt. Taylor Swift heeft een #squad, ik heb ‘mijn meisjes’. En zij hebben mij geleerd om meer in de wereld te zijn, om onnozel te durven doen en ruzie te durven maken en om mijzelf niet al te ernstig te nemen. Maar vooral: om te geloven dat mensen niet alleen mijn vrienden zijn uit medelijden, of omdat het niet anders kan, maar omdat er dingen zijn in mij die klikken met anderen. Sommige van die dingen zijn zelfs – onwaarschijnlijk maar waar – tof.
En als ik mijn vrienden niet had ontmoet, dan had ik nu slechts één petekind. Begrijp me niet verkeerd: het is een heerlijk petekind, het beste petekind. Maar het andere petekind is ook het beste petekind. Het pubert een beetje nu, en het woont wat ver weg (maar het heeft een gsm, dat helpt), maar het is een even groot geschenk. Mijn hoofd kan er nog steeds niet helemaal bij dat twee moeders hun kind met mij vertrouwen. En als bewust kinderloos persoon kan ik zo toch ook een beetje moederen.
En ik kan ook een beetje moederen over mijn kindjes, de ca. 180 jonge mensen die elk jaar langs mijn banken en logboekopdrachten passeren. Als ik niet gek was in mijn hoofd, zou ik wellicht ongeduldiger zijn (want ik ben eigenlijk redelijk ongeduldig) en opvliegender (want ik ben eigenlijk heel opvliegend) wanneer ze het uithangen (en ze hangen het uit, oh man, hoe ze het uithangen). Maar ik heb een gek hoofd, en mijn hoofd herkent – soms zelfs voor ik het bewust doe – de angst en de onzekerheid en het kleine stille lijden dat achter veel van dat uithangen zit. En zelfs als die herkenning er niet is, is er het besef dat ieder mens lijdt, op haar eigen manier.
En met dat besef komt de capaciteit om op het einde van de een drukke dag, waarop ik niks gedaan heb dan gezaagd tegen mijn collega’s (sorry, episch geweldige collega’s) over hoe moe ik ben en hoe erg ik 4STWd haat (HAAT zeg ik u) toch nog een uur met een lid van 4STWd (en niet het meest sympathieke) te praten over hoe sip ze is nu ze ruzie heeft met haar beste vriendin. Interesseert mij dat? Voor geen meter. Maar ik ken dat stille lijden van jezelf alleen te voelen, zonder stem en zonder gehoor (ook al is dat doorgaans schijn), en dan kan ik eventjes mijzelf opzij schuiven.
En als ik geen gek hoofd had en niet goed was met woorden, kon ik niet zoveel praten over mijn gekke hoofd. En ik weet dat mijn praten, hoewel het ook bijzonder ongemakkelijk en moeilijk kan zijn voor mensen (en soms ook saai en vervelend en aanstellerig, want ik heb natuurlijk een heerlijk gelukkig, gezegend leven en mijn lijden is een soort achtergrondruis-lijden), ook helpt voor anderen. Omdat het mij helpt wanneer anderen het doen, en omdat mensen dat soms ook weleens zeggen, dat het helpt.
En vooral: als ik geen gek hoofd had, dan was ik niet ik. En wat ik wist toen ik 32 was, weet ik nu nog steeds – alleen veel beter: ik vind het fijn om ik te zijn. Ik ben gelukkig. Dat betekent niet dat ik mijzelf fijn vind (wie wel?), maar dit leven is mijn leven. En dat maakt het perfect voor mij.
En dat is Gods genade: dat ik dit leven gekregen heb, dit leven dat helemaal van mij is, en dat ik het gekregen heb als een kans om mijzelf te worden maar vooral om mijzelf met anderen te verbinden op mijn manier. Mijn manier was niet heel erg productief toen ik een kind was, en maar matig succesvol toen ik puberde, maar het is nu iets waar ik intens dankbaar voor ben.
Mmm… en waarom ik dit geschreven heb? Geen idee, behalve dat ik goed ben met woorden en overstroomde van liefde toen ik dit interview bekeek deze ochtend en deze blog nu eenmaal dient om dingen te schrijven over mijzelf, in de nog steeds iet of wat ongeloofwaardige veronderstelling dat mensen dit gaan lezen en denken Mmmmm…. interessant. En waarom ook niet?
Alles is interessant.
PS: Doe ik nu alsof de broer die niet op foto’s staat geen verlies is? Nee. Maar het is niet zozeer mijn verlies, als ons verlies, of beter nog: het verlies van mijn ouders. En als ik worstel met het verlies van mijn broer dan is het niet zozeer met het verlies van mijn broer, maar met hoe ontzettend ik veel hou van de broer die wel op (veel teveel, veelal dwaze en niet-flatterende) foto’s staat. Dat is dan exact waar Colbert het over had: het geschenk van mijn broer was een groot verlies voor mijn ouders waard. En dat is een moeilijk besef, en pijnlijk. Maar veel minder mijn besef, dan dat van mijn gezin en mijn ouders, en daarom lijkt het alsof ik het een beetje onder de mat veeg. Dat is helemaal niet zo, maar het voelt niet als mijn lijden. Hoewel een kleine broer een heel uniek soort lijden is, dat kan ik je verzekeren, zeker met een badkamer in de buurt van jouw slaapkamer. Nuff said.