[elke peinst]

[elke mijmert en piekert] over de voordelen en de kleine hel van een ziekteverlof voor uw hoofd

Het is vandaag zondag. Hoewel ik al thuis zit van 18 november, bijna een hele maand nu, weet ik welke dag het is omdat het gisteren zaterdag was. Zaterdag zou ik naar Frozen 2 gaan met mijn schoonzusje, maar het is ‘zou gaan’ geworden en niet ‘ben gegaan’ want zaterdag was een slechte dag. Net als vrijdag, maar slechter.

Een slechte dag betekent op dit moment: niet uit bed kunnen. Niet het gevoel van geen goesting te hebben of nog moe te zijn, maar letterlijk: geen controle hebben over uw lijf. Honderd keer tegen jezelf zeggen (in stilte in je hoofd en uiteindelijk luidop schreeuwend van frustratie, waar door de onderbuur nu meer dan ooit moet denken dat er iets mis is met die van la haute) ‘sta op’. Zoals Jezus tegen Lazarus zei, maar Lazarus stond echt op. Ik lig, en lig, en lig, en val uiteindelijk terug in slaap want wat doe je anders in een bed?

Een slechte dag is ook de vaste dagstructuur kunnen volgen op automatische piloot, maar meer zombii dan de herrezen Lazarus. En dat is goed nieuws: mijn dag begint elke dag hetzelfde. Zolang ik dat vol houd, gaat het goed met mij. Of beter: zo lang ik dat vol houd, gaat het niet slecht met mij.

En daar begint de frustratie, en de twijfel, en het schuldgevoel. Gaat het dan wel zo slecht, als ik mijn routines kan doen? Het gaat niet slecht, maar het gaat misschien niet goed? Maar vanaf wanneer gaat het goed? En vanaf wanneer gaat het goed genoeg om te zeggen: het gaat niet alleen niet langer slecht, het gaat niet alleen niet langer niet slecht, nee, het gaat echt goed.

Goed genoeg om terug te gaan werken.

Aaaaaah, de horizon. Wijlen Jos Decorte, hij waarvan een professor ooit zei “en toen lag hij dood, op den beton” na zijn fietsongeval (filosofen zijn allemaal gek, is mijn punt), hamerde altijd met Heidegger II op het belang van de horizon van de dood voor een betekenisvol leven. Hoe kan je hier en nu gelukkig zijn, was de redenering, als er geen limiet staat op dat geluk. Punt. Maar de horizon is niet altijd iets dat betekenis verleent. Soms is de horizon donker en dreigend en maakt ze alles erger.

Nog een worsteling: seminariepapers. Een collega wees er mij fijntjes op dat ik er 4 van de 9 sessies niet was om mijn leerlingen te begeleiden. Onzichtbaar is dat ik op sommige van die ziektedagen tijdens die lesuren op de computer zat om toch live feedback te geven. De extra taken die ik ontworpen heb om leerlingen zelfstandig een deel van de cursus te laten verwerken. De vele uren die we gestoken hebben, mijn 20 man van 5eco en ik, met over- en weermailen en verbeteren van verbeteren en vragen bij feedback op verbeteringen. En dan, vlak nadat die krengen binnen zijn, val ik ziek. Wie verbetert ze? 19 maal 6 pagina’s (in het geval van een enkeling: 10) over Bart De Wever, Petra De Sutter, Gert Verhulst, Stromae… (19, want ik ben niet de enige die depressief is, blijkt. We zijn overal.) Voor het kerstrapport, is de deadline.

Dus ik zeg – overmoedig? perfectionistisch? niet kunnen loslaten? – dat ik het zelf wel zal doen. Ik zeg dit op 18 november, denkend dat ik een week zal nodig hebben om weer helder te kunnen denken. Maar de eerste week blijft de verhoopte crash uit: adrenaline jaagt mij van dag tot dag, door slapeloze nachten en vreselijke nachtmerries over de leraarskamer en mijn directie en mijn directie in de leraarskamer en – school. Mijn nachtmerries gaan over school.

En dan, EINDELIJK, crash ik. Zondag 24 november zak ik als een slecht opgesteven kaastaart ineen: de gelatine is niet gehard, het vat is af, niks werkt nog.

Maar ik blijf wel op tijd opstaan, meestal. En zelfs als dat niet lukt, kan ik mijn dagroutine doet. Mijn huis is proper, tot grote verbazing van iedereen die mij kent – goed genoeg kent om mijn huis binnen te mogen komen, punt. Zeker als ik ziek ben. Ik ga zelfs naar de film. Frozen 2. Meermaals. Op momenten dat mijn collega’s in de leraarskamer zitten te travakken, gebukt onder de stress waar ik voor weggelopen ben / die ik niet langer kon verdragen.

Als het goed genoeg gaat met mij om naar de film te kunnen gaan, om enthousiast De Handjes te kunnen doen (beeld u een hongerige baby in, maar de baby is een vrouw van middelbare leeftijd en het is geen fruitpap dat zoveel enthousiasme ontlokt maar een geanimeerde salamander), kan ik dan niet gaan werken? Deeltijds misschien? Zoveel mensen doen dat. Zoveel collega’s komen ziek werken. Waarom ik niet?

En dan zit ik voor mijn computerscherm, maandag 2 december, en ik huil lelijke tranen waar je gezicht pafferig en rood van wordt en waarbij een verdwaalde snottebel op uw hand terechtkomt (vies) en in uw thee (minder vies, want snot blijkt op te lossen in heet water) terwijl ik staat naar een paper over De Antwerpse Zes. Het was een goed paper, bleek later. Veel later.

Er zijn veel voordelen aan onzichtbare ziektes, niet in het minst dat je ze zonder veel problemen kan camoufleren. Er zijn ook nadelen. Eén ervan is dat er zelden duidelijkheid is, en niet alleen voor anderen.

Ik ben luid. Ik lach heel luid (ik denk persoonlijk dat het geluid het midden houdt tussen schateren en een balkende ezel in de fleur van de lente), ik praat luid, ik roep luid. Ik ben koppig. Abbrasive, zouden de Engelsen zeggen. Ik vind dat een mooi woord voor mijzelf: ik schuur. Ik schuur tegen de samenleving aan, tegen normen die ik niet altijd begrijp en vaak niet kan of wil respecteren, tegen menselijk gedrag dat me stoort omdat het fake is, authentiek. Ik schuur tegen mijn eigen maskers, mijn eigen kostuums, mijn eigen ego. Ik maak kleine wondjes op mijn eigen huid, en op de textuur van de wereld rond mij. Soms kwets ik mensen, niet eens bewust (hoewel ik erg gemeen kan zijn), maar gewoon omdat ik ik ben en niet altijd kan voorzien / inzien hoe mijn aanwezigheid schuurt.

Ik lach heel veel. Ik ben vrolijk. Ik ben optimistisch: overal is een streepje licht te vinden. Ik zaag keiveel, maar bijna altijd overdreven, om te lachen, hyperbolisch.

Punt is: ik zie er energiek uit, want ik ben energiek. En omdat mijn huis mijn huis is, waar niemand mij ziet, ziet bijna niemand wie ik ben zonder die energie. Hoe stil ik ben als ik moe ben, hoe klein ik word. Omdat ik me terug trek uit de wereld, zodat het niet schuurt. Zodat ik kan genezen.

Ik weet pas dat ik beter ben, écht beter ben, als ik terug onder mensen kom. Als ik weer ga werken. Dan pas voel ik of het schuurt. Dan pas merk ik als ik ’s avonds de deur achter mij dicht trek van mijn kleine warme appartement vol planten en knuffeldieren (die zacht zijn, en nooit gemeen of in de war) of mijn hoofd barst, of ik nog iets zie en het herken, of ik mij nog op iets kan concentreren, of er nog energie over is.

Ziehier dus mijn dilemma: wanneer weet ik of ik goed genoeg ben om weer te gaan werken? Niet als ik niet meer niet slecht ben, want dat is onvoldoende. Dan herval ik zo weer. Maar kan ik het mij permitteren om te wachten tot ik goed ben?

En ook, dat oude zeer, die bekende mantra: vanaf wanneer ben ik een aansteller? Collega’s gaan werken met kapotte ruggen en knieën, en ik zit thuis met een moe’tje. Is het dat wat mij dan oncollegiaal maakt – nog zo’n oud zeer dat door mijn hoofd blijft ratelen. Elke stap moet in vraag gesteld worden, alles moet worden omgedraaid: hoe je wil naar buiten, maar wat als je iemand tegenkomt die je kent en die vindt dat je er goed uitziet wat als je er echt goed uitziet omdat je goed bent maar je bent gewoon lui, we weten dat je lui bent want je bent altijd al lui geweest blijf maar thuis zie dat iemand ons ziet en gaat zeggen dat…

Die hypeman in mijn hoofd? De meest depressieve cheerleader ooit? Ik noem hem Jos. Kwestie van mijn interne criticus te kunnen aanspreken met iets dat vlotter bekt dan ‘interne criticus’. Jos is mijn vriend. Ik weet het: who needs enemies with friends like these, right? Jos bedoelt het goed. Hij heeft opgelet, alle jaren van mijn jonge leven, en onthouden wat mensen over mij zeggen en hoe ze op mij reageren. Maar (helaas) ook wat ik denk dat mensen over mij denken, en hoe ik de reacties van mensen interpreteer. Jos is lang geweest wat ik over mijzelf denk, maar therapie werkt dus Jos en ik zijn grotendeels ontwart nu. Een goeie dag is wanneer ik tegen Jos kan zeggen: Vriend, ik hoor u, maar we gaan toch niet doen wat jij zegt.

Een slechte dag is een dag waarop Jos vooral praat en ik luister, en niet meteen tegenargumenten vindt voor wat hij zegt.

Als goede dagen dagen zijn waarop ik mijn structuur volg, dan heb ik sinds 18 november vooral goede dagen gehad. Als slechte dagen dagen zijn waarop ik geen weerwoord heb tegen Jos, dan heb ik sinds 18 november vooral slechte dagen gehad.

Het nadeel van een onzichtbare ziekte, is dat er geen duidelijkheid is. Er zijn symptomen (voorlopig heb ik er al 3 van de 12 die ik had kunnen terugdringen, dus dat is een succes) die escaleren of onder controle gehouden worden. Er is geen bloedtest. Er is geen ct-scan. Er is niets waarmee ik naar mijn omgeving kan gaan, naar mijn werkgever, naar Jos, om zwart op wit te tonen dat het slecht gaat, of niet slecht maar ook nog niet goed, of nog niet goed genoeg.

Wat er is, is twijfel. Leegte. Schuldgevoel bij goeie, fijne momenten die ik alleen kon hebben omdat ik ziek thuis zit en verdien ik dat dan wel? Misprijzen wanneer ik iets klaarspeel, want stel ik me nu niet aan? Er is heel veel Jos, en dat is een onbetrouwbare verteller waar die gast van Memento met een lijf vol tatoeges nog geen verweer tegen zou hebben. Er is veel feedback: teveel feedback, alsof Vossie voor hij vertrok zijn gitaar te dicht tegen te versterker heeft laten staan en nu piept het door heel de zaal, een elektronische banshee.

Gelukkig is er ook vanalles goed. Ik ga dit niet nalezen, om de simpele reden dat ik dat niet kan. Het is een goed teken dat ik eindelijk iets heb kunnen schrijven. Wellicht omdat ik doorheen het schrijven van de feedback op die 19 papers weer woorden in mijn vingers heb, en te moe ben om te filteren. Misschien ook omdat ik aan het luisteren ben naar mijn selectie voor de jaarlijkse Top 200-lijst die op iniatief van De Broer dit jaar alleen de jaren 2010 behelst, en dus opvallend veel Ben Howard bevat. Misschien omdat ik trots ben dat die papers allemaal verbeterd zijn, en nog trotser op hoe goed mijn mannen het gedaan hebben.

Misschien is dit iets wat er al lang uit moest en vast zat in mijn keel, onder mijn huid, en schuurde. Misschien nu ik het verwoord heb, geëxternaliseerd, dat het minder zal schuren.

Alleszins, ik ga het niet nalezen. En ik ga niet alleen klagen over hoe sneu mijn leven is, want het is helemaal niet sneu. Of beter: het is niet helemaal sneu. Depressie is shit. We zijn met zovelen, en we hullen ons al te vaak in een dikke wollen onesie van schaamte en stilte, want wat gaan de mensen over mij denken? Welaan. Als je dit hele ding hebt gelezen, dan mag je mij laten weten wat je denkt.

Hier is wat ik denk:

Ik denk dat ik een beerdiertje ben, want ik ben tonnekesrond en ik waggel als een stofzuigerzak op pootjes.
Ik denk dat dit de coolste kersttrui ooit is.
Ik denk dat de wereld veel mooier zou zijn als iedereen een regenboogboekenkast had.
Ik denk dat ik mijn leerlingen heel erg mis, en blijer zou zijn als ik zou kunnen lesgeven (maar ook veel vermoeider 🙂 )
Ik denk dat niets in de wereld zo blij kan zijn als een blije quokka.
Ik denk dat Frozen 2 minstens 1.5x zo goed is als Frozen.
Ik denk dat ik meer moet knutselen en tekenen en minder moet piekeren en mijmeren.

En wat denk jij?

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s